Uit de serie activiteiten waar je eigenlijk geen tijd voor hebt, maar die je misschien wel vaker zou moeten doen, ben ik bij SZW op bezoek geweest om een lezing van Ton van Yperen bij te wonen over effectmetingen van beleid. Ton, hoogleraar in Groningen, werkt vooral in het domein van de jeugdzorg; een domein waar jaarlijk 3,5 miljard in omgaat en een domein waarvan men graag meer van de effectviteit wil weten. Al sinds 2004 houdt Ton met zijn collega Jan Willem Veerman een database bij met meer, minder of niet werkende methoden die in de jeugdzorg worden toegepast. Thans zijn ze samen met RIVM ook actief in effectiviteitsmeting van maatregelen voor de gezondheidsbevordering. Anyway, Ton en Jan Willem gebruiken de leer van Sackett (2000) als startpunt. Sackett de uitvinder van de term evidence-based policy onderscheidt naast reseatch-based kennis ook expliciet gemaakte impliciete kennis (expert-based), kennis over voorkeuren van clienten (client-based). In aanvulling had Ton het ook nog over value-based; kennis van wat ethisch juist geacht wordt. Professioneel handelen is dan de juiste mix vinden uit de verschillende kennisbronnen hier boven. De kruistocht van Ton en Jan Willem is juist om meer scientifc-based kennis in de jeugdzorg te krijgen, maar dat geldt wellicht voor ieder beleidsterrein. Om dat te doen hebben zij een effectladder gemaakt. Onderaan de effectladder op trede 1 staat potentie (doel en doelgroep helder beschreven, helder beschreven activiteiten in de gehanteerde aanpak) , trede 2 theorie die verklaart waarom de aanpak zou moeten werken? op 3. doeltreffend, worden de gestelde doelen ook gehaald? en bovenaan de ladder 4. werkzaam komt het onder 3 gevonden effect ook echt door de aanpak? Effectladder of niet er bestaan nog steeds grofweg twee posities in jeugdzorgland (1) je moet je richten op meer gebruk maken van specifek bewezen interventies, vb triple P methode bij kinderen met gedragsproblemen. (2)
het gaat niet om de methode maar vooral om de kwaliteit van de professional. Maar goed laten we ons even richten op de maakbaarheid van het eerste standpunt. Vaak is het in beleid bijzonder lastig om van trede 3 naar 4 te komen. Vaak is het niet mogelijk of niet ethisch met controle groepen te werken (vb randomnized control trials naar de effectiviteit van parachutes liggen gevoelig). In een aantal gevallen is het dan wel mogelijk aanwijzgingen uit het buitenland te halen. Voorwaarde is wel dat de interventietheorie (trede 2) dan vergelijkbaar is. Vaak is het ook lastig om de professional als kenniswerker nauwgezet evidence based protocollen te laten volgen. Er is dan sprake van een spanning tussen programma iintegriteit versus professionele flexibiliteit. Volgens Ton kan je die oplossen door niet te sleutelen aan werkzame principes van een methode (trede 2) maar wel te te laten sleutelen aan randverschijnselen van de methodiek (vb triple P werkzame principe is opvoeden door complimenten geven, randverschijnsel is het aantal dagdelen dat je de ouders traint). Als nog op te lossen problemen ziet Ton de dominantie van het 'bottum up ideaal' - alles in de eigen praktijk laten ontstaan - dit maakt dat kennis niet gaat stromen. Een andere aanwezige IenM-collega bevestigde dit en gaf aan dat 29 mede door het rijk gecheckte regionale uitvoeringsdiensten voor milieubeleid, te vekiezen zijn boven 403 gemeenten die hun eigen beheerpraktijk als leidraad hanteren. Ook hier dus weer veel aandacht voor het (rijks)belang van kennis bij decentralisatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten